afb. Petrus Johannes Arendzen, 1869
De tweede bisschop van Haarlem is den 22 november 1800 te Boxtel geboren en den 8 september 1824 tot priester gewijd. Na het voltrekken der philosophie werd hij in 1821 tot theologant-professor der wijsbegeerte aangesteld en in 1823 tot professor aan het Klein-seminarie benoemd, welke betrekking hij tot aan de sluiting van het seminarie in 1825 bleef waarnemen, trad toen onmiddelijk als assistent te Heusden en het volgende jaar als kapellaan te Eindhoven op om in 1829 als professor in het seminarie te Herlaar de Godgeleerdheid te verklaren. In 1834 benoemde de administrator apostoliek Henricus den Dubbelden den geleerden en eerbiedwaardigen priester tot zijnen secretaris, terwijl het aan dezen bij zijne gewigtige en veelvuldige bezigheden niet verdroot in het Seminarie les in het kerkeljk regt te blijven geven, de maandelijkse recollectie in het Klein-seminarie te presideren en bij plegtige gelegenheden in zalvende taal lijkredenen uit te spreken en andere sermonen te houden. Na het overlijden van den kerkvoogd werd de secretaris benoemd tot deken-pastoor eerst in Boxtel en in 1856 in de St. Jans-kerk te 's Bosch en verkreeg in 1858 de waardigheid van proost van het cathedraal-kapittel van het bisdom 's Bosch, na op 10 mei van hetzelfde jaar door Z.M. den koning tot ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw te zijn benoemd. 's Mans groote talenten en bekende deugden deden de kanunniken van Haarlem besluiten om, na het overlijden van Haarlem's eerste bisschop, hunne keuze op Wilmer te vestigen, die den 4 mei 1861 tot bisschop van Haarlem verheven en op den 23 junij daaraanvolgende in de kapel van het Seminarie te Haaren als zoodanig door den aartsbisschop Joannes Zwijsen gewijd werd. De beminde kerkvoogd geniet voortdurend de hooge achtting zijner onderhoorige geestelijken en leeken. | 88 |
Encyclopedie van Noord-Brabant 4 (1986) 339
J.W.M. Peijnenburg, Van Roomsche Zegeningen en Paapsche Stoutigheden (2009) 180, 184, 191, 211, 215, 220, 225, 227
L.H.C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's Hertogenbosch II (1870) 88-89; IV (1873) 319
Aart Vos, 's-Hertogenbosch : De geschiedenis van een Brabantse stad 1629-1990 (1997) 250